Voor de integratie van IPDC met de centrale CPPC voor synchronisatie van informatie over overheidsproducten nemen we een aantal principes in acht.
Basisprincipes
Bijkomend configuratiewerk als gevolg van SDG p16c moet waar mogelijk tot een minimum worden herleid, zowel op federaal, Vlaams als lokaal niveau.
Alles wat vanop Vlaams en lokaal niveau gesynced wordt richting het federale niveau is gebaseerd op een IPDC-product (of -concept, voor de rest van deze tekst wordt dit niet telkens meer herhaald). Er zijn namelijk geen dossiers die niet gekoppeld zijn aan een IPDC-product. Ook “toelatingen” uit de Toelatingenmodule zijn steeds gekoppeld aan een IPDC-product.
Als het gaat over een dienstverlening die digitaal aangevraagd kan worden binnen de scope van procedure 16c moet er een IPDC-product voor bestaan. Dit product bevat dan de link naar de locatie van de start van de aanvraagprocedure, en een referentie naar de verantwoordelijke entiteit, op basis van haar OVO-code uit het Organisatieregister. Dit voorkomt dubbele configuratie op federaal niveau.
Opgelet: sommige IPDC-producten zijn gekoppeld aan meerdere OVO-codes (wanneer meerdere organisatie verantwoordelijk zijn). Bovendien kunnen er meerdere linken zijn opgenomen voor één IPDC-product. Er is geen specifieke manier om te identificeren wat een link is naar de aanvraagprodecure(s).
Als een dienstverlening (lees: vergunning) bestaat is maar niet is opgenomen in IPDC wordt er gerekend op de fallback (zie verder). Digitaal Vlaanderen vraagt dat er geen tijdelijke of virtuele producten geregistreerd worden in een ander systeem om een niet-registratie in IPDC op te vangen.
De centrale Routing engine verwijst in zijn mappingconfiguratie naar CPPC-ID’s. Deze mapping is nodig zijn om te definiëren welke producten van toepassing zijn in een bepaalde context (type onderneming, antwoorden op vragen, locatie, activiteiten …). In de CPPC is dan weer opgenomen met welke concrete IPDC-ID’s de CPPC-ID’s overeenkomt (indien van toepassing).
Samen met VLAIO moet bekeken worden op welke manier de locatie (op basis van welke input in het proces - via vestigingsdetails of aparte input) deel zal uitmaken van de mapping naar een CPPC-product. In IPDC wordt een locatie gedefinieerd door een geografisch toepassingsgebied. Dat bepaalt de geografische grenzen waarbinnen een publieke dienst van toepassing is. In het IPDC-implementatiemodel worden deze gedefinieerd als NUTS/NIS/LAU-codes voor statistische regio’s. (De NIS-code (ook REFNIS-code genoemd) is een code met 5 cijfers, uitgewerkt door Statbel, het Belgische statistiekbureau, die aan elke bestuurlijke eenheid wordt toegekend om de geografische referentie van de geproduceerde statistieken te vergemakkelijken.)
Noot: in de KBO worden postcodes gebruikt om aan te geven waar een vestiging gesitueerd is.
Digitaal Vlaanderen ziet geen meerwaarde in het bijkomend gebruik van “generieke” procedures als groepering van afzonderlijke producten onder één gelijkvormige naam. Argumentatie hiervoor:
Weinig meerwaarde voor de ondernemer, het is voor hem/haar niet relevant welke vergunningen samengebundeld moeten/kunnen worden onder één noemer.
Procedures zijn niet afzonderlijk opvolgbaar via een status, omdat één procedure meerdere producten kan bevatten.
Extra governance- en configuratiewerk nodig op niveau van de Routing engine (denk bvb aan beslissingen over eenduidige naamgevingen, en welke producten waaronder moeten vallen).
Het al dan niet gebruik van procedures op niveau van de federale Routine engine heeft momenteel geen impact op bouwstenen van Digitaal Vlaanderen (Vlaanderen kent het concept van procedures niet). Het is aan de collega’s van VLAIO om te bepalen of zij dit bijkomende configuratie- en mappingwerk op federaal niveau op zich wensen te nemen.
Om eenvormigheid en herkenbaarheid tussen producten te verhogen wil Digitaal Vlaanderen eerder pleiten voor het verhogen van de datakwaliteit in LPDC/IPDC zelf (bvb verder inzetten op productconcepten als blauwdruk voor dezelfde producten bij verschillende lokale besturen).
Fallback
Het is vandaag de realiteit dat nog heel wat dienstverlening niet opgenomen is als product in LPDC/IPDC. Om die reden adviseert Digitaal Vlaanderen om op federaal niveau te werken met producten enerzijds en expliciete stakeholders anderzijds. Met stakeholders bedoelen we de agentschappen, departementen en lokale besturen die een rol spelen in de afhandeling van een aanvraag voor een product. Bepaalde antwoorden op specifieke vragen kunnen op die manier niet alleen “resulteren” in IPDC-producten, maar ook in de toevoeging van een entiteit of lokaal bestuur aan een lijst van stakeholders, waarvan alle deelnemende partijen verwittigd zullen worden. Digitaal Vlaanderen stelt dat elk van deze stakeholders geïdentificeerd wordt op basis van haar OVO-code uit het Organisatieregister.
In die communicatie zullen onder meer de KBO-gegevens van de onderneming, vestiging(en) en de gegeven antwoorden op vragen opgenomen worden. De communicatie wordt uitgevoerd als verzending van een bericht naar de eBox Enterprise van de stakeholder, technisch geïmplementeerd via de Documentendienst. De Digipost-oplossing van het Facilitair Bedrijf zal zorgen voor een correcte verdeling van berichten uit de gemeenschappelijke eBox Enterprise naar afzonderlijke Vlaamse entiteiten. Op lokaal bestuursniveau heeft elke stakeholder een eigen eBox. Deze verzending kan correct gebeuren op voorwaarde dat de OVO-code als metadata wordt meegegeven. De Documentendienst ondersteunt dit reeds. Daarom pleit Digitaal Vlaanderen dat de concrete verzending geïnitieerd wordt vanuit VLAIO, ipv het federale niveau.
Op de hierboven beschreven manier is alle dienstverlening impliciet gecoverd, dan wel op verantwoordelijkheid van de stakeholder in kwestie. We verwachten dat deze expliciet aangeschreven stakeholders zelf in actie schieten om de ondernemer bij te staan in de aanvraag van de benodigde vergunningen.
Digitaal Vlaanderen pleit ervoor om deze al deze stakeholders automatisch te laten verwittigen, omdat de ondernemer weinig informatie heeft om te beslissen of een partij al dan niet verwittigd moèt worden (je weet immers als ondernemer niet altijd welke entiteit bevoegd is voor welke acties/vergunningen). Het risico is op die manier reëel dat belangrijke stakeholders niet verwittigd worden. VLAIO wenst die beslissing wèl in handen van de ondernemer te leggen, door in de SDG-applicatie een knop te voorzien bij elke opgesomde entiteit, die kan gebruikt worden om de communicatie uit te voeren.
Idealiter evolueren deze stakeholders op termijn naar een situatie waarin ze niet meer in de aparte stakeholderslijst voorkomen, omdat al hun dienstverlening aanvraagbaar is via een digitale procedure obv een IPDC-product. Dit blijft dus de ambitie.